Nederland stapt vaak mis in de Europese quickstep

Als er iets fout gaat in Nederland, wijzen politici graag naar de EU: die eeuwige Brusselse regelzucht. Maar wat doen zij zelf om daar grip op te krijgen? ‘De Kamer hoort het niet, de Kamer krijgt het niet.’

Dit artikel verscheen in de Volkskrant van 19 mei 2014. Lees als PDF

Toen minister Schultz van Infrastuctuur onlangs tot haar grote verdriet besloot dat de maximumsnelheid op de A10 en de A13 terug ging naar 80 kilometer per uur, moest Brussel het weer eens ontgelden. Uit metingen was gebleken dat de Europese normen voor luchtkwaliteit werden overschreden door de snelheidsverhoging. Door die vermaledijde Brusselse normen werd de Nederlandse automobilist zwaar getroffen. Wat niemand erbij zei in Den Haag: het was Nederland zelf dat zich bij het opstellen van de EU-richtlijn luchtkwaliteit aansloot bij het groene kamp dat strenge kaders voorstond.

Zoiets gebeurde ook met de nitraatrichtlijn. Boeren komen er vaak door in de knel omdat zij een maximum aan stikstof per hectare mogen gebruiken vanwege waterverontreiniging. Maar door intensieve landbouw wordt de norm al gauw overschreden. Dat maakt Brussel niet populair op het platteland. Na veel getouwtrek werd Nederland eind april ‘derogatie’ verleend – er geldt nu een uitzondering voor sommige gebieden. Maar alle paniek was niet nodig geweest als het kabinet, gecontroleerd door de Kamer, eerder goed had opgelet bij het opstellen van de nitraatnormen en beter had gekeken naar de gevolgen voor Nederland.

Het zijn twee willekeurige voorbeelden van hoe de Europese besluitvorming vaak pas na jaren doordringt in ons parlement, lang nadat het kabinet in Brussel al heeft ingestemd, te laat om nog iets te veranderen. Dat is wat D66-leider Alexander Pechtold de Europese quickstep noemt: je bent te vroeg en dan ineens te laat om nog invloed te kunnen uitoefenen. ‘Te vaak voelt het of wij voor voldongen feiten worden geplaatst.’

GroenLinks-senator Tineke Strik, voorzitter van de vakcommissie Europese Zaken, deelt die analyse: ‘Het onderhandelingsproces is nog steeds een black box.’ Daarbij ontbreekt het de Kamers simpelweg aan tijd, geld en personeel om de volledige stroom aan informatie vanuit Brussel op tijd te kunnen overzien. Ministers zijn ook niet altijd transparant over hun reilen en zeilen in Brussel. Pechtold: ‘De Kamer hoort het niet, de Kamer krijgt het niet.’

Zoeken naar grip
En toch, zeggen velen op het Binnenhof, is er de laatste jaren veel verbeterd. ‘Het Nederlandse parlement heeft gelukkig een inhaalslag gemaakt’, zegt Bernard Steunenberg, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden en expert op het gebied van Europese politiek. Zo hebben Eerste en Tweede Kamer inmiddels een permanente vertegenwoordiger, ‘onze ogen en oren in Brussel’, die van dichtbij in de gaten houdt wat de status van onderhandelingen is. Een speciaal aangestelde EU-staf in Den Haag houdt de plannen van de Europese Commissie nauwlettend in de gaten en speelt ze zo snel mogelijk door aan de Tweede Kamer. Voor sommige onderwerpen, zoals de pensioenen, heeft de Kamer een speciale rapporteur aangewezen. Ook heeft het Nederlandse parlement sinds vorig jaar toegang tot het EU-extranet, de databank van de Raad van Ministers met interne onderhandelingsdocumenten.

Daardoor kan het parlement eerder inspelen op Europese besluitvorming. ‘De Kamer kan nu van tevoren bekijken: wat gaat er komen uit Brussel, wat speelt daar? Dat levert debatten op over EU-voorstellen die er tien jaar geleden niet waren’, aldus Steunenberg. Een zichtbaar gevolg is de jaarlijkse stijging van het aantal subsidiariteitstoetsen. Subsidiariteit wil zeggen: Europees wat moet, nationaal wat kan. Lidstaten kunnen zodra de Europese Commissie met een voorstel komt, bezwaar aantekenen als zij vinden dat het op nationaal terrein thuishoort. In 2013 deed ons parlement tien keer zo’n toets. In 2010 waren er nog maar drie. Daarmee behoort Nederland met Zweden, Denemarken en Groot-Brittannië tot de voorhoede. Landen als Ierland, Slowakije en Hongarije kaarten subsidiariteit nauwelijks aan.

Het verschil is merkbaar, zeggen de betrokkenen. Zo kwam de Europese Commissie twee jaar geleden met een voorstel over gendergelijkheid. De Kamer was zeer kritisch, niet vanwege de inhoud maar omdat een jaar eerder al vergelijkbare nationale wetgeving was vastgesteld. Omdat op tijd werd ingegrepen, konden beide Kamers een negatief subsidiariteitsoordeel naar de Commissie sturen.

Dit voorbeeld staat niet op zichzelf. ‘Europa is echt meer deel geworden van ons dagelijks werk’, zegt Tineke Strik. ‘In tal van parlementaire vakcommissies is men ermee bezig gegaan. Drie jaar geleden speelde het nog veel minder.’ Ook Tweede Kamerlid René Leegte (VVD) is positief. ‘We zijn op tijd gekomen’, zegt hij, refererend aan het rapport Op tijd is te laat, dat toenmalig Kamerlid Hans van Baalen (VVD) in 2002 schreef over de betrokkenheid bij Europese besluitvorming. Europarlementariër Bas Eickhout (GroenLinks) beaamt dat. ‘Er is veel meer aandacht voor Europa’.

Onvrede
Maar waar komt dan toch die nog altijd voortdurende onvrede vandaan? De procedures deugen niet, zeggen de critici. Uiteindelijk hebben individuele lidstaten als Nederland weinig te vertellen. Wanneer een derde van de lidstaten een subsidiariteitsbezwaar indient, geldt dat als een ‘gele kaart’ en moet de Commissie haar voorstel heroverwegen. Dat klinkt mooi, maar omdat parlementen slechts acht weken hebben om hun standpunt te bepalen, is er nauwelijks tijd om de handen ineen te slaan. En als ze het toch doen, is de macht van de gele kaart beperkt, zo bleek in oktober maar weer eens. Hoewel elf lidstaten zich tegen de plannen voor een Europees Openbaar Ministerie keerden, zet de Commissie dat vooralsnog gewoon door.

Er is wel meer aan te merken op de houding van de Commissie. Stuurt de Eerste of Tweede Kamer een brief met aanbevelingen, de zogenaamde politieke dialoog, dan komt een reactie vaak veel te laat en bovendien laat deze kwalitatief te wensen over. ‘Meestal herhaalt de Commissie gewoon haar eigen voorstel’, zeggen diverse ingewijden. En dan sta je als parlement buitenspel.

Andersom, vanuit Brussel, klinken verwijten dat de interesse van Den Haag nog steeds niet optimaal is. De EU is in de Kamer vooral een zaak van een beperkt aantal specialisten. Zelfs de Commissie Europese Zaken volgt niet op detailniveau het lange en ingewikkelde proces van Europese wetgeving. Daarmee kun je als Kamerlid immers niet scoren in de media. ‘Mijn Haagse collega’s creëren een beeld van Europa als doordenderende machine en verzwijgen hun eigen rol in het besluitvormingsproces’, zegt GroenLinks-europarlementariër Bas Eickhout.

‘Europa is minder sexy, je kunt er niet zo makkelijk een goede soundbite uit halen,’ erkent VVD’er René Leegte. Dat heeft tot gevolg dat een overleg, dat de Kamer altijd met bewindslieden voert voorafgaand aan een Raad van Ministers, niet altijd even spannend is. ‘Anderhalf Kamerlid en een journalist komen dan opdagen’, signaleerde minister Dijsselbloem onlangs.

De macht terug
Het gebrek aan directe, voelbare invloed verklaart de groeiende onvrede op het Binnenhof over de macht van Brussel. Hoe komt het parlement uit deze vicieuze cirkel? Meer dan ooit staan de verkiezingsprogramma’s vol met plannen om er wat aan te doen. Zo vindt het CDA dat een Europese richtlijn moet worden ingetrokken wanneer een meerderheid van de nationale parlementen zich ertegen keert. D66 pleit voor verbetering van de Europese wet openbaarheid bestuur, zodat controle van de Europese besluitvorming makkelijker wordt. En de VVD wil dat lidstaten zelf kunnen bepalen aan welke Europese samenwerkingsverbanden ze deelnemen. De SP gaat nog een stap verder en is voor invoering van een ‘rode kaart’, waarmee lidstaten Europese wetgeving op een bepaald terrein kunnen verbieden. Ook Hans van Baalen (VVD) heeft hier voor gepleit.

‘Als je kijkt naar hoeveel gele kaarten inmiddels zijn uitgedeeld, kun je met gemak overstappen naar een rode kaart’, vindt ook expert Bernard Steunenberg, ‘maar ook dat zal niet alle problemen oplossen.’ Hij pleit vooral voor duidelijkheid, om te beginnen onder Nederlandse politici zelf. Zij zijn in zijn ogen toe aan een fundamenteel debat. ‘Zij moeten duidelijk maken: waarin werken we samen in Europa en wat doen we nationaal? De taakverdeling moet weer helder worden.’

Opdat, daarna, misschien ook de kiezers het weer gaan begrijpen.

VAN MILTENBURG: ‘AAN DE BAK!’
Betere samenwerking met andere parlementen, dat is de belangrijkste aanbeveling van speciaal rapporteur René Leegte (VVD) om de invloed van de Tweede Kamer op Europese besluitvorming te vergroten.

Donderdag overhandigde het Tweede Kamerlid zijn eindrapport Voorop in Europa aan Kamervoorzitter Anouchka van Miltenburg. Leegte werd in oktober 2013 door de Kamer aangesteld als rapporteur democratische legitimiteit. Zijn taak was om te onderzoeken hoe de rol van ons parlement in de Europese besluitvorming verder kan worden verbeterd.

Naast meer samenwerking pleit Leegte onder meer voor een goede voorbereiding van het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016, het uitnodigen van rapporteurs uit het Europees Parlement en het onderzoeken van de mogelijkheden voor invoering van een ‘rode kaart’.

Een wijziging van het Europees Verdrag is volgens Leegte niet nodig. ‘Dat is een vlucht naar voren, waarmee wij weglopen van de mogelijkheden die we nú al hebben. Het is net als met regen: je kunt klagen dat het regent, maar je kunt ook een paraplu pakken en erop uittrekken.’

Kamervoorzitter Van Miltenburg is blij met het rapport. Zij vatte de nieuwe taak van het parlement in drie woorden samen: ‘Aan de bak!’